-
1 grob
〈 gröber, (am) gröbst(en)〉2 grof, lomp, onbeschoft ⇒ ruw, onbehouwen3 grof, groot, ernstig4 grof, vaag, algemeen5 〈 scheepvaart〉ruw, woelig, onstuimig♦voorbeelden:1 grobe Arbeit • grof, zwaar, vuil werkjemandem grob kommen • tegen iemand grof worden4 ein grober Überblick • een algemeen, globaal overzichtgrob gerechnet • ruw geschat¶ aus dem Gröbsten heraus sein • het moeilijkste, ergste gehad, achter de rug hebben〈 spreekwoord〉 auf einen groben Klotz gehört ein grober Keil • op een grove kwast heeft men een scherpe beitel nodig -
2 etwas grob unterscheiden
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas grob unterscheiden
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский